Een absoluut topstuk in de collectie van het Universiteitsmuseum van Utrecht is een microscoopje dat eind 17e eeuw is gemaakt door Antoni van Leeuwenhoek. Het is één van de elf Van Leeuwenhoekmicroscopen die nog bewaard is gebleven.
Het Utrechtse Van Leeuwenhoekmicroscoopje werd rond 1850 door professor Harting ontdekt in de collectie van het “Physisch Kabinet”: de instrumentencollectie van het natuurkundig laboratorium van de universiteit Utrecht. Het is niet bekend hoe het daarin terecht is gekomen. Het is een messing exemplaar van 2,5 cm bij 4,6 cm. Een heel klein exemplaar dus. Van Leeuwenhoek signeerde of nummerde zijn microscoopjes niet en het is lastig ze te dateren. Mogelijk is het een later model, dat hij rond 1700 heeft gemaakt. Van alle microscoopjes die nog bewaard zijn gebleven, geeft het exemplaar in onze collectie de grootste vergroting namelijk 266x. Pas in het begin van de 19e eeuw kon een vergelijkbare vergroting met dezelfde beeldkwaliteit behaald worden. Het Utrechtse microscoopje is in de loop der jaren uitgegroeid tot het meest iconische exemplaar dat model staat voor alle microscopen van Van Leeuwenhoek.
Over Antoni van Leeuwenhoek
Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) was een van de belangrijkste pioniers in de natuurwetenschappen en dat terwijl hij geen enkele opleiding daarvoor had. Met zijn zelfgemaakte microscoopjes, vaak niet veel groter dan een dessertlepeltje, ontdekte hij de wereld op microschaal. Met zijn onderzoekingen heeft hij de basis gelegd voor de latere microbiologie, de microscopische studie van de natuur.
Antoni van Leeuwenhoek werd geboren in Delft, waar hij als landmeter en wijnroeier (controleur van de inhoud van wijnvaten), maar ook in de lakenhandel aan het werk ging. Voor de kwaliteitscontrole van de verhandelde stoffen gebruikten de handelaren een eenvoudige loep. De vergrootglazen in die tijd waren over het algemeen van niet al te beste kwaliteit, en het is goed mogelijk dat Van Leeuwenhoek uit frustratie daarover betere vergrotingsapparatuur is gaan maken.
Rond 1670 maakte hij zijn eerste microscoopje, in feite een heel eenvoudig ontwerp. Het vergrootglas was een bol lensje tussen twee op elkaar geklonken metalen plaatjes, meestal van messing, maar hij maakte ook zilveren en enkele gouden exemplaren. Door een gaatje in beide plaatjes kon je door de lens kijken. Wat je wilde bekijken, zat op een pin, die met een draaistel precies voor het lensje gepositioneerd en scherp gesteld kon worden. Het was dus een microscoop met één enkele lens, in tegenstelling tot de samengestelde microscopen met meer lenzen, die nu algemeen worden gebruikt. De Van Leeuwenhoek microscoop was niet makkelijk in het gebruik. Om iets te kunnen waarnemen, moest je het lensje heel dicht bij je oog houden. Zijn model heeft daarom ook nauwelijks navolging gekregen.
Van Leeuwenhoek bestudeerde alles wat voor handen was: bloed, slootwater, darmweefsel, planten, ontlasting, sperma enzovoorts. Hij onderzocht luizen, vlooien en andere insecten, het facetoog van een libelle en eencellige organismes, zoals gistcellen, pantoffeldiertjes en diatomeeën. De lensjes die hij kon maken hadden een veel grotere vergroting dan tot dan toe mogelijk was geweest. Hij was dan ook de eerste die bloedcellen en spermacellen waarnam, afbeeldde en beschreef. En hij ontdekte de bacteriën. Zijn waarnemingen legde hij vast hij in meer dan driehonderd brieven, die hij opstuurde naar de Royal Society in Londen en die in een Engelse vertaling werden gepubliceerd in hun Philosophical Transactions. De afbeeldingen werden door professionele tekenaars gemaakt. Deze illustratoren moeten zelf ook heel goede waarnemers geweest zijn. De spectaculaire waarnemingen gaven een impuls aan de microscopie.
Uit onder ander de veilingcatalogus van zijn nalatenschap uit 1747, blijkt dat hij ruim vijfhonderd microscoopjes vervaardigd heeft: een productie van ongeveer tien per maand, gedurende vijftig jaar van 1670 tot aan zijn dood. Van deze grote hoeveelheid zijn er dus nog maar elf bewaard gebleven.